Isaiah 46

1Bel is gekromd, Nebo wordt nedergebogen, hun afgoden zijn geworden voor de dieren en voor de beesten; uw opgeladen pakken zijn een last voor de vermoeide beesten.
 is gekromd, Bel is de naam van den voornaamsten afgod der Babyloniërs; zie Dan 1:2 in de aantekening. Als de stad Babel van de Perzen is ingenomen geweest, zo zijn ook de goden der Babyloniërs verstoord en als gevankelijk naar Perzië gevoerd geworden.
,
 Nebo Nebo is ook de naam van een afgod bij de Babyloniërs.
,
 hun Te weten der Babyloniërs.
,
 afgoden Hebreeuws, smarten; omdat de afgoden dengenen, die hen dienen, smarten veroorzaken.
,
 zijn geworden Dat is, zij zijn geladen op de dieren en de beesten, namelijk, dat die hen in Perzië zouden brengen.
,
 uw opgeladen De zin is: de lastdragende beesten, die de Perzen gebruiken zullen om uwe afgoden te vervoeren, zullen er zo zwaar mede geladen zijn, dat zij er moede van worden zullen.
2Samen zijn zij nedergebogen, zij zijn gekromd, zij hebben den last niet kunnen redden, maar zijzelven zijn in de gevangenis gegaan.
 Tezamen De zin is: Zij, te weten de afgoden van Babel, hebben niet kunnen beletten dat de Perzen een groten buit uit Babylonië uitvoeren zouden; ja zij moeten zelfs mede in de gevangenis, zulke fraaie en dappere goden zijn zij. Anderen verstaan het aldus: De lastdragende beesten, die de beelden droegen, waren daarmede zo overladen, dat zij krom en gebogen gingen.
,
 zij hebben den last Te weten de afgoden, of de Babyloniërs.
,
 zijzelven Hebreeuws, hunne ziel, zijzelven; alzo Isa 47:14 .
,
 zijn in de gevangenis gegaan Dat is, zij zullen gevankelijk weggevoerd worden naar Perzië.
3Hoor naar Mij, o huis van Jakob, en het ganse overblijfsel van het huis Israëls! die van Mij gedragen zijt van den buik aan, en opgenomen van de baarmoeder af.
 gij die van Mij Dat is, voor wie Ik steeds zorg draag, wiens schut en scherm Ik altoos geweest ben. Zie Exo 19:4 ; Deu 1:31 , en Deu 32:11 ; Psa 22:11 en Psa 71:6 .
,
 van den buik aan, Of, van [moeders] buik af. De zin is: Ik ben met u bezwaard geweest, als ene moeder met haar kind, en heb u beschermd en verzorgd van uw eersten oorsprong af.
,
 van de baarmoeder af Dat is, zo haast als gij geboren zijt.
4En tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen; Ik heb het gedaan, en Ik zal u opnemen, en Ik zal dragen en redden.
 tot de ouderdom Dat is, totdat gij oud en grijs zult geworden zijn.
,
 dragen; Gelijk ene moeder of voedster haar jong kind draagt; dat is, Ik zal u wel verzorgen.
,
 redden Te weten uit de Babylonische gevangenschap, of uit allen nood.
5Wien zoudt gijlieden Mij nabeelden, en evengelijk maken, en Mij vergelijken, dat wij elkander gelijken zouden? 6Zij verkwisten het goud uit de beurs, en wegen het zilver met de waag; zij huren een goudsmid, en die maakt het tot een god, zij knielen neder, ook buigen zij zich daarvoor.
 Zij Te weten afgodendienaars.
,
 verkwisten Of, zij verkwisten onnut. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk het geld overvloediglijk verkwisten, als geen werk daarvan makende of hetzelve niet achtende; zodat hier te kennen wordt gegeven de dwaasheid der afgodendienaars en beroving hunner zinnen.
,
 de waag; Of, waagpen, evenaar, of tong der weegschaal.
,
 een goudsmid, Hebreeuws, een smelter; gelijk Isa 41:7 .
,
 tot een god, Dat is, tot een afgod.
7Zij nemen hem op den schouder, zij dragen hem, en zetten hem aan zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt van zijn stede niet; ja, roept iemand tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost hem niet uit zijn benauwdheid.
 aan zijn plaats; Hebreeuws, onder zich.
,
 hem niet Te weten den afgodendienaar.
8Gedenkt hieraan, en houdt u kloekelijk, brengt het weder in het hart, o gij overtreders!
 hieraan, Of, aan dit, of van dezen.
,
 houdt Of, houdt u mannelijk, of zijt gefondeerd; ziet toe dat gij u niet laat bedriegen, noch bewegen of brengen tot den dienst der afgoden, door vrees of door het voorbeeld der Babyloniërs.
,
 brengt het Of, brengt het den overtreders weder in het hart.
,
 o gij overtreders Die mijn verbond verlaat en u van de afgodendienaars laat verleiden.
9Gedenkt der vorige dingen van oude tijden af, dat Ik God ben, en er is geen God meer, en er is niet gelijk Ik;
 der vorige dingen Te weten de weldaden en wonderwerken, die Ik ulieden of mijne kerk eertijds bewezen heb.
,
 van oude tijden af, De rede zou aldus voller zijn: Die geschied zijn van oude tijden af.
,
 gelijk Ik; Of, mij gelijk.
10Die van den beginne aan verkondigt het einde, en van ouds af die dingen, die nog niet geschied zijn; Die zegt: Mijn raad zal bestaan, en Ik zal al Mijn welbehagen doen.
 Die van den beginne Dat is, Ik die de toekomende dingen voorzeg lang tevoren eer zij geschieden, doende daarmede blijken dat Ik alleen de ware God ben.
11Die een roofvogel roept van het oosten, een man Mijns raads uit verren lande; ja, Ik heb het gesproken, Ik zal het ook doen komen; Ik heb het geformeerd, Ik zal het ook doen.
 een roofvogel Versta Cores, die zo snellijk met zijn heirleger uit Perzië in Babylonië zal komen en hen beroven, alsof hij een snelvliegende roofvogel ware, en vloog.
,
 van het oosten, Te weten uit Perzië, dat de Babyloniërs tegen het oosten ligt.
,
 een man Dat is, een man, die mijn raadslag doe en in het werk stel, Babel verwoest, en mijn volk uit de gevangenschap verlos.
,
 geformeerd, Te weten in mijnen zin, of in mijn geheimen raad. Ik heb besloten, Ik heb het mij voorgenomen.
12Hoort naar Mij, gij stijven van harte, gij, die verre van de gerechtigheid zijt!
 gij stijven Of, gij stouten, stuggen, hardnekkigen, eigenzinnigen van harte, gij boosaardige Joden.
,
 gij, die verre Alsof God zeide: Gijlieden, die mijne genade gans onwaardig zijt, omdat gij de vroomheid en ware godzaligheid naar behoren niet behartigt.
13Ik breng Mijn gerechtigheid nabij, zij zal niet verre wezen, en Mijn heil zal niet vertoeven; maar Ik zal heil geven in Sion, aan Israël Mijn heerlijkheid.
 Ik breng Of, Ik zal brengen, of Ik heb gebracht, en aldus dikwijls bij de profeten, die vanwege de zekerheid hunner profetieën dikwijls van ene zaak, die nog aanstaande is, spreken alsof zij reeds voltrokken ware.
,
 Mijn gerechtigheid Dat is, het werk mijner gerechtigheid; te weten de verlossing van mijn volk uit de Babylonische gevangenschap en voorts door den Heere Christus uit hun geestelijke ellende. Zie boven Isa 45:8 .
,
 Mijn heil Dat is, de verlossing, die Ik mijn volk bewijzen zal, het uit de gevangenschap verlossende.
,
  aan Israël Dat is, zulk ene verlossing, door welke mijn volk Israël grotelijks zal verheerlijkt worden. Anders: [tot] mijne heerlijkheid, te weten door dit heerlijke werk der verlossing zal openbaar gemaakt en geroemd worden. Anders: om Israëls wil, dat mijne heerlijkheid is.
Copyright information for DutSVVA